
Vroeger… dat rook je aan de ochtend. Aan de geur van dauw op nat gras, aan banden die over grint kraken, aan het smeulende papier in je jaszak waar je broodjes in zaten gewikkeld. Het was in 1973, op een vroege zomerochtend, dat een stel vrienden uit Berkenbos met de fiets naar Kasteel Meylandt vertrok om een dagje te gaan vissen. Gepakt en gezakt – de hengel vastgemaakt met een elastiek aan de tussenbuis van de fiets, de viskoffer onder de snelbinder, en aan het stuur bungelde een tas met wat eten, misschien een flesje cola of een boterham met choco.
De zon stond al vrolijk boven de velden toen ze aankwamen aan de vijver van Meylandt, zo rond zeven uur ’s ochtends. Er hing iets in de lucht – de belofte van een warme dag, en van vriendschap zonder haast.
Iedereen wist precies wat te doen. De viskorven werden neergezet, lijnen nagekeken, schepnetten uitgelegd, leefnetten in het water gegooid en aan haken bevestigd. En dan was het tijd voor het heilige ritueel: het klaarmaken van het voeder. Wat broodkruim gemengd met paneermeel, een handvol maden erbij, misschien wat gekookte maïs of gekneusde wormen. Alles werd tot een geurige bol gekneed – licht, luchtig, maar toch stevig genoeg om langzaam uit elkaar te vallen in het water. Dat trok de vissen aan. Dat hoopte je dan toch.
En jawel: de eerste brasem liet niet lang op zich wachten. En daarna nog eentje, en weer één. Tussendoor haalden ze een colaatje in het oude koetshuis, waar de vereniging een klein café runde. Het rook er naar oud hout, vochtige stenen en verse koffie. De sfeer onder de vrienden was uitgelaten – de visdag kon niet stuk.
De vissen spartelden, de lijnen dansten, en de jongens – want het waren jongens nog, met zongebruinde armen en schrammen op de knieën – haalden één voor één hun vangst op. Met een doek in de hand, voorzichtig de haak losmaken, een glibberige vis in het leefnet laten glijden. Alles gebeurde met een mengeling van ernst en joligheid.
Rond de middag begon de honger te knagen, zoals dat altijd gebeurt wanneer je met je rug naar de zon aan het water zit. Iemand stelde voor om frietjes te halen bij het bekende frietkraam aan de hoek van de Meylandtlaan, Biesstraat en Onze-Lieve-Vrouwstraat. Het bestelformulier werd geschreven op een vettig papierke, geld ingezameld, en een “Chinese vrijwilliger” – die éne vriend die altijd de klos was – werd eropuit gestuurd.
Toen hij terugkwam, gleden de warme frietgeuren als een deken over het water. Iedereen snelde toe, handen reikend naar de dampende puntzakken. Maar één van hen, die net aan het eten was, hoorde geroep: “Ze bijten aan uw lijn!” – En in paniek gooide hij zijn friet in de vuilbak en sprintte naar zijn hengel. Hij trok iets binnen… en schrok zich rot. Aan zijn lijn bungelde geen brasem, geen karper, maar een dode, rottige vis. Zijn vrienden? Die lagen dubbel van het lachen. Een perfecte grap. Een onvergetelijk moment.
En dat was het mooie: de visdag was niet alleen een dag van vissen. Het was een dag van kameraadschap, van plezier maken met niets meer dan water, zon en wat tijd.
En nu… anno 2025?
Zou dat nog kunnen, zo’n dag?
Misschien wel. Maar het zou anders zijn. De hengels zouden van carbon zijn, ultralicht. Er zouden smartphones meegaan, powerbanks, misschien zelfs oortjes in. De fietsen zouden e-bikes zijn, en de cola wordt misschien vervangen door energiedrank.
Misschien wordt er nog wel gevist. Misschien. Maar die zorgeloze vrijheid, dat lachen tot je buik pijn doet om een flauwe grap, die diepe vriendschap die je opbouwde tussen hengel en hap… die lijkt zeldzamer geworden.
Want tegenwoordig plannen we alles. We posten liever dat we vissen, dan dat we echt de tijd nemen om stilletjes aan de waterkant te zitten. De eenvoud is weg. De traagheid ook.
Maar weet je – soms leeft het nog. In een herinnering, in een geur, in een oud visdoosje dat op zolder ligt. En dan denk je: vroeger… ja, vroeger maakten we bloemen. En gingen we vissen. En leefden we – zonder het goed te beseffen – op ons mooist.