Er was een tijd dat koffiezetten geen kwestie was van één druk op de knop. Het begon met een koffiemolen – een houten doosje met een zwengel erbovenop. Je hoorde het knarsen van de bonen terwijl je draaide, met geduld en een beetje kracht. De geur van versgemalen koffie was rijk en troostend, alsof de ochtend er zelf van wakker werd.
Water werd op het vuur gezet in een fluitketel. Geen digitaal scherm, geen piepjes – alleen het langzame opstijgen van de stoom, tot de ketel floot, het signaal dat het water de kooktemperatuur bereikt had. De filter werd klaargezet, soms van papier, soms een stoffen zakje dat al vaak gebruikt was en de geur van honderd ochtenden in zich droeg. Je goot het water langzaam, met aandacht, over de koffie. En dan wachten. Drup voor drup vulde de koffiekan zich met het donkere goud.
Koffiezetten was een handeling vol tederheid. Geen haast, geen afleiding. Alleen de koffiemaker, de geur, het geluid, en straks het kopje dat je verwarmde tot in je ziel.
Vandaag gaat het anders.
Een cupje, een pad – klik, en de machine doet de rest. Snel, handig, modern. Maar soms, heel soms, verlang je terug naar dat ene ochtendlicht op het aanrecht, het knarsen van de molen, de geur die zich langzaam door het huis verspreidde. Naar de stilte waarin koffie werd geboren.