De ochtend begon fris. Je trok je jas goed dicht, je handen in wollen wanten, en je hees de zware leren boekentas op je rug – met die typische gespen die altijd nét iets te strak zaten. Dan stapte je op je fiets. Geen versnellingen, geen motor, gewoon spierkracht. Wind of regen, het maakte niet uit. Je móést naar school.
Bij regenweer kwam de keep boven: een lange plastieken regenmantel die je over je stuur trok, vastgebonden met linten. Je gezicht werd nat, het water drupte van je neus, maar je benen bleven meestal droog. Je wist niet beter. Onder je bagagedrager zat een snelbinder, die je tas stevig op z’n plek hield.
De wegen? Hobbelig, vaak vol plassen en putten. Geen fietspad zoals nu – soms reed je zelfs op modderstroken of betonplaten vol barsten. Maar je kende elke hobbel van je dagelijkse route. Kreeg je onderweg een lekke band, dan probeerde je het zelf op te lossen met zo’n metalen doosje met plakkers en lijm. Dat hoorde erbij.
Onderweg kwamen ook de mooie momenten: op donderdagen – vuilbakdag – stonden langs de straat verzinkte vuilnisemmers, met een hengsel bovenaan en een huisnummer erop gekalkt. Dan kwam je al fietsend aangereden, nam in een snelle beweging zo’n emmer op en reed ermee een paar huizen verder. Maar soms… was die emmer zó zwaar dat hij uit je handen viel. De inhoud, vaak keukenafval en karton, verspreidde zich dan over de straat.De bewoners boos, jij snel weg. En de dagen daarna? Dan koos je wijselijk een andere route naar school…
En als het écht stormde? Dan kon je hopen dat vader of moeder je bracht – áls je ouders al een auto hadden. Maar meestal werd er gewoon gefietst.
Nu ANNO 2025
Vandaag zoeven jongeren op elektrische fietsen langs, muziek in de oren, mobiel in de hand. Ze dragen een rugzak, geen leren boekentas. Een bui op komst? Dan wordt er gebeld: “Mama, kan je me komen halen?” Alles is sneller, makkelijker, veiliger.
Maar die kleine avonturen onderweg – de wind, de grappen, het samen afzien – die zijn schaars geworden.